Nederland heeft het druk met CO2 en dat zal nog wel even zo blijven. Naast schrikbarende berichten over de stand van de biodiversiteit werd het landelijke duurzaamheidsnieuws deze winter beheerst door de voortgang op het klimaatakkoord. Een reeks aan maatregelen moet in 2030 resulteren in een verlaging van de CO2-uitstoot met tenminste 49% ten opzichte van 1990, wat neer komt op een reductie van 48,7 Mt CO2. Uit de recente doorrekening door Planbureau voor de Leefomgeving werd al duidelijk dat dat doel met het voorgestelde pakket van maatregelen nauwelijks haalbaar is. Het kabinet zoekt op dit moment dan ook naarstig naar aanvullende maatregelen om te komen tot 49% uitstootvermindering. Het Europees Parlement stemde op 14 maart jl. echter al voor een aanscherping van de Europese reductiedoelstelling tot 55%.

Hoe zou de broeikasgasuitstoot nog verder omlaag gebracht kunnen worden? Een veel genoemde mogelijkheid hiervoor is het sluiten van materiaalkringlopen en een verminderde productie van primaire materialen in een circulaire economie. In de voorstellen voor het klimaatakkoord staat immers alleen het terugdringen van de directe broeikasgasuitstoot centraal. Indirecte emissies door gebruik van grondstoffen, materialen en producten zijn niet of slechts beperkt meegenomen. De circulaire economie valt buiten de reikwijdte van het klimaatakkoord en dat is een geluk bij een ongeluk, zou je kunnen zeggen. Het betekent dat een additioneel potentieel voor uitstootvermindering benut zou kunnen worden.
Met hoeveel CO2 gaat de stroom van materialen in de economie dan wel gepaard? Het Planbureau berekende daartoe de uitstoot door Nederlandse ‘materialensectoren’ – oftewel sectoren die zich richten op de productie van grondstoffen, basismaterialen, halffabrikaten en eindproducten, en op de verwerking van afval.
Becijferd werd dat bijna 28% van de broeikasgasuitstoot in Nederland aan deze sectoren toe te rekenen valt. 19% van de Nederlandse uitstoot hangt samen met het gebruik van fossiele brandstoffen door deze sectoren (zgn Scope 1 emissies) en 8% met de opwekking van de gebruikte elektriciteit (Scope 2). Daarbovenop komt nog heel veel uitstoot door activiteiten elders in de keten (Scope 3). Het gaat dan om bijvoorbeeld de productie van inputmaterialen, transport of de bouw en installatie van gebouwen of infrastructuur. Alles bij elkaar zijn die activiteiten elders in de keten verantwoordelijk voor meer dan de helft van de broeikasgasuitstoot in Nederland.
Vergeleken met andere landen is in Nederland de energie-intensieve industrie verantwoordelijk voor een relatief groot deel van de nationale uitstoot. De basischemie en de basismetaalindustrie stoten het meest uit, zoals de figuur hieronder laat zien. Door het gebruik van fossiele brandstoffen en elektriciteit nemen deze respectievelijk 10% en 5% van de totale Nederlandse uitstoot voor hun rekening.

En wat zijn wereldwijd de materialen en sectoren die de meeste broeikasgassen veroorzaken? De World Business Council for Sustainable Development liet vorig jaar voor acht belangrijke materialen becijferen hoeveel mondiale uitstoot die met zich meebrengen en in welke sectoren dat gebeurt. In die analyse werd toen ook de landbouw meegenomen. De uitkomst van de studie is terug te lezen in een mooie Sankey-diagram.

Wereldwijd zijn de meeste broeikasgasemissies toe te schrijven aan cementproductie (30%), de inzet van vee (26%) en staalproductie (23%). Het is dan ook niet verwonderlijk dat de bouw (36%) en landbouw & voedsel (25%) de ketens zijn waar de meeste broeikasgasuitstoot plaatsvindt. Het zou dan ook goed zijn om juist in deze ketens effectieve en schaalbare circulaire oplossingen te vinden.